Wezen en waarde van het dialect in Noord-Brabant

Jos Swanenberg (Tilburg University & Erfgoed Brabant)

Wat is dialect?

Wat is dialect eigenlijk? Volgens het woordenboek Van Dale is dat “in een bep. streek gesproken taal, afwijkend van de standaardtaal; = streektaal”. Het enige criterium is dus geografisch: een bepaalde plaats of streek. Van Dale definieert dialect vanuit het Nederlands, en dat is logisch voor een woordenboek van de Nederlandse taal. Maar dan wordt als enige criterium gegeven dat een dialect een taal is van een bepaalde plaats of streek en is het niet zo dat vrijwel alle talen horen bij een bepaalde streek, het Nederlands zelf is ook verbonden aan een bepaald gebied met een duidelijke begrenzing.

Een dialect is een taal maar een taal is niet zonder meer een dialect, theoretisch zijn ze gelijkwaardig, maar niet gelijk in onze dagelijkse praktijk. Dialect is wel een volwaardige taal, maar in tegenstelling tot het Nederlands niet aan de geschreven normering van een standaardtaal onderworpen, en niet erkend door een of andere overheid als officiële staatstaal.

Een dialect wordt beschouwd als een variëteit van een taal die in vergelijking met de gestandaardiseerde variëteit van die taal (de standaardtaal) in een nationale gemeenschap een beperkte communicatieradius en gebruiksfunctie heeft. Een officiële taal is ‘een dialect met een leger en een vloot’, zoals de taalkundige Max Weinreich het formuleerde, daarmee hij metaforisch wilde weergeven dat het een taal met macht is.

Het gaat bij de vraag wat een dialect is, niet alleen om de geografische criteria maar ook om sociologische criteria: een dialect beperkt zich tot een bepaalde regio (stad of landelijk gebied of beide) en een standaardtaal heeft maatschappelijke functies die de dialecten vooral niet hebben: in het onderwijs, de kerk, de overheid e.d.

Dialect en maatschappij

Dat zegt dus niets over de taal zelf, maar het zegt iets over de inrichting van de maatschappij. Taal of dialect, dat is een maatschappelijke kwestie van meer of minder status, van andere gebruiksdomeinen en -situaties; daarom heeft Siemon Reker, emeritus hoogleraar Groninger taal en cultuur, een dialect kortweg gedefinieerd als een ‘taal die pech heeft gehad’. Het verschil tussen dialect en taal lijkt dan duidelijk: er is een geografische beperktheid en sociologisch onderscheid in gebruik. Maar het is complexer.

In Nederland zijn naast de minderheidstalen Jiddisch, Sinti en Roma namelijk ook de streektalen Fries, Limburgs en Nedersaksisch erkend volgens het Europees Handvest voor Regionale Talen of Talen van Minderheden (European charter for regional or minority languages). Brabants, Zeeuws en Hollands zijn niet erkend als regionale talen. In Vlaanderen is het Handvest niet geratificeerd. Dat betekent dat Limburgs in Nederland wel en Limburgs in België niet een erkende streektaal is. Bovendien is er geen Algemeen Limburgs, maar weer wel een standaard-Fries, met zijn eigen Friese dialecten. Een Friese dialectspreker heeft dus minimaal drie talen tot zijn beschikking.

Dialecten zijn dus variëteiten van de Nederlandse taal verbonden aan een bepaalde plaats of streek en met een andere status en een ander imago dan de standaardtaal. In gebruik is dialect vooral spreektaal (omgangstaal) en voor velen was dialect moedertaal, maar dat is voor jonge Nederlanders steeds minder vaak het geval.

Sterven dialecten uit?

Dialecten in Nederland verliezen veel van hun kenmerkende woorden en klanken, dat is

 

 

Friet - patat (- aardappel)

Auteur: Jan Stroop. Bron: Kruijsen, Joep en Nicoline van der Sijs (samenstellers) (2016), Meertens Kaartenbank, op www.meertens.knaw.nl/kaartenbank/

zeker. Het dialect als lokale dorps- of stadstaal staat flink onder druk. Een halve eeuw terug golden dialecten nog als moedertaal voor het grootste deel van de bevolking. We hebben allemaal wel een idee wat we met dialect bedoelen, iets van de authentieke, lokale taal van een dorp of stad. Het is de omgangstaal, voor velen iets nostalgisch, iets vriendelijks, gemoedelijks, iets om trots op te zijn. Maar kinderen kunnen geen dialect meer spreken, vinden de ouderen.

Dialect kan je moedertaal zijn, en daarmee is dialect als taal ook meteen volwaardige taal, met volledige woordenschat en grammatica. Je kunt er alles in zeggen wat je denkt of voelt. Als we heel eenvoudig het taalsysteem van een dialectspreker zouden moeten weergeven, dan bestaat uit twee registers, het dialectregister en het Nederlandse register. Iemand die is opgegroeid met dialect, heeft dat dialect als moedertaal, als eerst geleerde taal. Het Nederlands is er daarna en daarnaast als tweede taal bijgeleerd, op school, en verder uitgebreid bijvoorbeeld door verhuizingen vanwege het werk of door een huwelijk met iemand die uit een heel andere streek vandaan komt. Je hebt dan in feite twee talen beschikbaar en je kunt het ene systeem gebruiken, bijv. met je ouders of vrienden waarmee je bent opgegroeid, of het andere systeem gebruiken, bijvoorbeeld als je met onbekenden praat.

Wat vervolgens is gebeurd bij dat achteruitgaan van het dialectgebruik in Nederland (dat begon in de jaren vijftig, zestig en ging daarna heel snel) is dat kinderen niet langer in het dialect opgevoed worden. Hoe komt dat?

De dichtregels van Hans Heyting geven naar mijn mening perfect aan hoe de houding van ouders bepaalt of kinderen al of niet met dialect opgroeien.

“vanzölf, ik bin d’r veur
dat kinder Drents mut leren.
Behalve die van mij,
die gaot studeren.”
(fragment)

Nu verloopt dit proces van dialectverlies niet overal in Nederland in hetzelfde tempo en misschien ook niet op dezelfde manier. Dialecten in de Hollandse provincies zijn al veel verder op hun retour dan Brabantse dialecten en dialecten in bijvoorbeeld Zuid-Limburg staan nog veel sterker. Dat heeft te maken met de verschillen in de samenleving in die verschillende delen van Nederland, maar ook met het dialect zelf. De afstand tussen verschillende dialecten en het Nederlands is immers niet overal even groot. In Zuid-Limburg is die afstand tot het Nederlands veel groter dan in Brabant, en daar is de afstand weer groter dan in Holland.

Van twee registers naar een continuüm

Het resultaat van dit proces-in-volle-gang is dat steeds meer jonge mensen niet het systeem met twee registers kennen maar een continuüm-systeem. De ruimte tussen de twee systemen wordt in gebruik genomen. Er zijn allerlei tussenvormen, woorden en klanken in een continuüm tussen de twee polen: traditioneel lokaal dialect enerzijds en het Algemeen Nederlands anderzijds. Schematisch kun je dan verschillende stadia constateren:

  1. authentiek dialect van de oudste generatie, dat de traditionele, lokale kenmerken heeft
  2. jonger dialect dat niet meer alle traditionele, lokale kenmerken heeft maar wel de minder opvallende kenmerken.
  3. regiolect: dialect is niet langer lokaal maar regionaal
  4. Standaardtaal met regionaal accent: de grammatica en woordenschat is grotendeels aangepast aan het Nederlands en er zijn geen dialectkenmerken meer, behalve op uitspraakniveau. Het Nederlands heeft dus een duidelijk regionaal accent.
  5. Standaardtaal zonder regionale kenmerken.

Zoals gezegd is de afstand tussen dialect en standaardtaal niet overal even groot. Dus als het gebied tussen dialect en Nederlands in gebruik wordt genomen zodat er een continuüm ontstaat in de plaats van twee verschillende registers, dan zal dat in bijvoorbeeld Zuid-Limburg minder snel gebeuren omdat dat tussengebied veel moeilijker is te overbruggen; de afstand is immers veel groter (en daarnaast spelen sociale en economische factoren natuurlijk een rol).

Kunnen we in deze nieuwe, en voor sommige gebieden misschien wel nog toekomstige, situatie eigenlijk nog wel spreken over dialect en Nederlands als twee gescheiden categorieën? Natuurlijk doen we dat in ons dagelijks leven nog wel, maar het wordt moeilijk om aan te wijzen waar de grens ligt, vanwege het continuüm als tussengebied.

En de toekomst?

Dialect zal niet  helemaal verdwijnen. Voorlopig zullen we niet overal in Nederland hetzelfde Nederlands spreken, en zullen we verschillen in taalgebruik blijven horen tussen iemand uit Middelburg, uit Groningen of uit Kerkrade. We blijven typische woorden en klanken gebruiken waardoor we herkenbaar blijven als Limburgers, Brabanders enz., en dat heeft ook een maatschappelijke functie. De functie van taal in het algemeen is op de eerste plaats communicatie, u wilt een boodschap overbrengen, maar het is ook het medium voor expressie: we geven uiting aan gevoelens en gedachten door middel van taal. Daarom vertelt taalgebruik ons iets over hoe iemand denkt en voelt. Bovendien horen we aan taal waar iemand vandaan komt. Taalgebruik is dus verbonden met onze identiteit. Dialect blijft dan ook een rol spelen als groepstaal, of dat nou de groep van inwoners van een bepaalde streek is, de groep van een dorpsgemeenschap, de groep van supporters van een sportvereniging of een groep leerlingen op een middelbare school.

Samengevat

Tot slot, het verschil tussen dialect en standaardtaal heeft niets met de eigenschappen van die taal te maken maar alles met de waarde die we er in de samenleving aan toekennen. Als dialect plat is, komt dat niet door de woorden van dat dialect maar komt dat doordat wij het een ordinair taaltje vínden. Dat heeft dus te maken met onze attitude en het imago dat we aan dat dialect toekennen. Verdwijnt het? Ja, de authentieke traditionele woordenschat verdwijnt, maar jongeren spreken nog steeds met een opvallend accent en met typische woorden waardoor ze meteen herkend worden als Brabanders. Hun taal kan dan ook niet anders dan de taal van een bepaalde groep in een bepaalde plaats of streek worden beschouwd, als dialect dus. Maar het is een jonger of nieuwer dialect. Taal verandert nu eenmaal voortdurend.

3 reacties

  1. Jack van Dongen

    prima samenvatting van dialect nu en in de toekomst

  2. Toon van der Aa

    Hoeveel van het bovenstaande geldt voor het Nederlands dat landgenoten van Surinaamse, Turkse, Koerdische, Marokkaanse of Berberse afkomst spreken? Is hier sprake van niet-regionale dialecten/’dialecten’?

  3. Jos Swanenberg

    Zulke Nederlandse variëteiten noemen we etnolecten; ook daarvoor geldt dat ze eigen lexicale en grammaticale kenmerken hebben en dat ze snel veranderen. En ook daarvan geldt dat ze nauw verbonden zijn met culturele identiteiten en dat ze helaas vaak als minderwaardig beschouwd worden.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *